Uitleg metingen sportgeneeskunde

U vindt hier uitleg over metingen die zijn uitgevoerd op de polikliniek sportgeneeskunde. Onderstaande onderdelen en uw uitslagen vindt u terug in de consult- of keuringsbrief die u ontvangt na bezoek aan onze polikliniek.

Uitgebreid sportmedisch onderzoek met inspanningstest met ademgasanalyse

Biometrie: BMI

De BMI staat voor Body Mass Index en is een grove maat die aangeeft of uw lichaamsgewicht goed is in verhouding tot uw lengte. De BMI wordt berekend door het lichaamsgewicht in kg te delen door het kwadraat van de lichaamslengte in meter. Een hoog BMI vergroot de kans op hart- en vaatziekten, suikerziekte en vroegtijdige sterfte. De volgende referentiewaarden worden gehanteerd:

Biometrie: vetpercentage

Uw vetpercentage is afgeleid van de huidplooidikte in mm op 4 plaatsen van uw lichaam: de voor- en achterzijde van de bovenarm (biceps en triceps), net onder de punt van het schouderblad (subscapularis) en boven de bekkenrand (crista iliaca). Het onderhuids vetweefsel neemt toe met de leeftijd. Een (sterk) verhoogd vetpercentage leidt tot een ongezond gewicht. De volgende (maximale) streefwaarden worden gehanteerd:

Biometrie: middelomtrek

De middelomtrek wordt gemeten in cm tussen de onderkant van de ribben en de bovenkant van het bekken. Het geeft een inschatting van de hoeveelheid vetweefsel in de buikholte (buikvet). Buikvet is een belangrijke voorspeller voor ziekte in de toekomst. De volgende referentiewaarden worden gehanteerd:

Biometrie: ogentest

Uw gezichtsvermogen (visus) is gemeten van het rechter- en linkeroog afzonderlijk en van beide ogen samen (ongecorrigeerd als u géén bril of lenzen draagt; gecorrigeerd als u wel visusondersteuning heeft). Een normale visus wordt aangeduid met 100(%). Een nog betere visus wordt aangeduid met 120(%). Een afname van de visus kan klachten veroorzaken van vermoeidheid, hoofdpijn en concentratieproblemen. Voldoende gezichtsscherpte is bovendien van belang om veilig aan het verkeer deel te kunnen nemen. Bij een gezichtsscherpte onder de 50(%) wordt een bril of contactlenzen aangeraden.

Door middel van een kleurentest is ook uw vermogen om kleuren te onderscheiden onderzocht (kleurenzien).

Bloeddruk

De bloeddruk zegt iets over de druk op de binnenwand van uw bloedvaten en het hart. Deze druk varieert met de hartslag (als het hart uitpompt neemt de druk toe en als het hart ontspant neemt de druk af) en wordt daarom uitgedrukt in 2 waarden: een bovendruk en een onderdruk. De ideale bloeddruk is ongeveer 120/80 mmHg (lees: 120 over 80 millimeter kwikdruk). Het verschil tussen de boven- en onderdruk is de ‘polsdruk’ en wordt tussenhaakjes weergegeven: 120/80(40) mmHg. Bij stress en fysieke inspanning wordt het hart gestimuleerd en neemt de bovendruk toe. De onderdruk is gerelateerd aan de elasticiteit van de bloedvaten; hogere waarden duiden op een lagere elasticiteit van de vaatwand.

Een langdurige hoge bloeddruk is een belangrijke risicofactor voor hart- en vaatziekten door beschadiging van de binnenwand van de bloedvaten onder de hoge druk. Als de bloeddruk laag is neemt het risico op hart- en vaatziekte af, maar een te lage bloeddruk kan leiden tot klachten van duizeligheid, licht in het hoofd en zwart voor de ogen bij snel opstaan. Omdat de bloeddruk wordt beïnvloed door stress en varieert gedurende de dag wordt pas van chronische hoge bloeddruk of hypertensie gesproken bij verhoogde waarden bij herhaalde metingen. Als uw bloeddruk tijdens uw consult te hoog was, is het raadzaam om eens bij uw huisarts langs te gaan om de bloeddruk nog eens te laten meten. Als er inderdaad sprake is van een chronische hoge bloeddruk zal de huisarts de verschillende behandelopties (leefstijl/voedingsadviezen, medicatie) met u bespreken.

Urineonderzoek

Uw urine is onderzocht met een urinestrip (dipstick). Dit onderzoek wordt gebruikt als screening op urineweginfecties, bloed in de urine of glucose, albumine en/of ketonen. De aanwezigheid van glucose kan bijvoorbeeld duiden op suikerziekte.

Longfunctieonderzoek

Door middel van spirometrie is uw longfunctie bepaald. Bij de test heeft u zo veel mogelijk lucht ingeademd en vervolgens zo snel en krachtig mogelijk uitgeblazen in de spirometer. Met deze test kunnen ademhalings-ziekten zoals astma en COPD worden opgespoord, die beide kunnen zorgen voor een beperking van uw inspanningsvermogen. De normale longfunctie is grotendeels erfelijk bepaald en wordt nauwelijks beïnvloed door training. Bij patiënten met longziekten kan ademhalingstraining effectief zijn.

De FVC staat voor Forced Vital Capacity en is het maximale aantal liters lucht dat u in uw longen kunt verzamelen. Deze waarde wordt afgeleid van uw longinhoud bij maximale inademing en de hoeveelheid lucht die in totaal wordt uitgeblazen. De FEV1 staat voor Forced Expiratory Volume in 1 second en betreft het maximaal aantal liters lucht dat u in één seconde heeft uitgeblazen. De Tiffeneau-index (FEV1/FVC) geeft de verhouding weer tussen de FEV1 en FVC, waarbij een waarde < 70% aanwijzing kan zijn voor een obstructieve longfunctie (astma, COPD). Let op: een minder goede uitvoering en bovenste luchtweginfecties kunnen tijdelijk lagere longfunctiewaarden geven.

Op basis van uw leeftijd, lengte en geslacht zijn voorspelde waarden berekend waarmee de door u behaalde waarden worden vergeleken (zie FVC pred, FEV1 pred in uw consultbrief). Deze vergelijking wordt uitgedrukt in een percentage van voorspeld (zie FVC (%pred), FEV1 (%pred), FEV1/FVC (%pred)). Bijvoorbeeld: een FVC (%pred) van 110 betekent dat uw maximale longinhoud 10% groter is dan we op basis van leeftijd/lengte/geslacht hadden voorspeld en dat u een ruime longinhoud heeft.

Rust ECG

Met het rust-ECG (of hartfilmpje in rust) is de elektrische activiteit van uw hartspier bekeken. Door 10 zuignappen – 2 op de armen, 2 op de benen en 6 over de borstkas – wordt het hart van verschillende kanten ‘bekeken’. Het ECG geeft veel informatie over de werking van de hartspier. Van het ECG kan onder andere worden afgeleid of het hartritme normaal is (we spreken dan van een sinusritme), of de hartslagfrequentie normaal is (tussen de 50-100 slagen per minuut; bij goedgetrainde mensen soms <50), of de richting van de prikkelgeleiding door het hart normaal is (we spreken dan van een intermediaire hart-as) en of de geleidingstijden normaal zijn (PQ interval, QRS duur, QTC tijd in ms). Tot slot geeft de vorm van de P-toppen, T-toppen en QRS complexen informatie over dikte, grootte en zuurstoftekort van de hartspier.

Ergometrie met ECG en ademgasanalyse

U heeft een maximale inspanningstest met ademgasanalyse ondergaan. In de meeste gevallen is deze test uitgevoerd op een fietsergometer; in specifieke gevallen wordt soms de loopband gebruikt. De inspanningstest bestaat uit een rustmeting (1 min), warming-up (1 min), inspanningsfase (8 – 10 min) en herstelfase (3 min). Wij gebruiken een zogenaamd RAMP-protocol waarbij de weerstand van de pedalen gedurende de inspanningsfase geleidelijk toeneemt. Dit protocol is zo ingesteld dat u na ongeveer 10 minuten uw maximale belasting zult hebben bereikt en het tempo van 70 omwentelingen per minuut niet vol kunt houden.

Tijdens de inspanningstest is de zuurstofopname (VO­2) en koolstofdioxideafgifte (VCO­2) via een masker aan de mond gemeten en werd uw hartslag continu geregistreerd. Op basis van de gasuitwisseling en hartfrequentie kan een verscheidenheid aan waarden worden berekend die iets zeggen over uw conditie en mate van getraindheid. Omdat de fysieke conditie van een individu grofweg wordt bepaald door de kwaliteit en samenwerking van longen, hart, bloedvaten en spieren, kan een inspanningstest ook oorzaken van een verminderd inspanningsvermogen aan het licht brengen.

Het inspannings-ECG kan ritmestoornissen en tekenen van zuurstoftekort van de hartspier laten zien bij hogere inspanning. De oorzaak van zuurstoftekort van de hartspier kan een vernauwing van een kransslagader zijn. Vernauwingen van kransslagaders kunnen klachten van pijn op de borst en benauwdheid bij inspanning veroorzaken. Tekenen van zuurstoftekort zijn bepaalde soorten “ST-depressie” of extra slagen (“VES” of “PVC”); u kunt deze termen mogelijk tegenkomen in uw consultbrief. Extra slagen zijn echter lang niet altijd een teken van onderliggende ziekte en worden bijvoorbeeld ook gezien bij koffiegebruik. Indien uw inspannings-ECG afwijkingen liet zien die verder cardiologisch onderzoek behoeven zal dit met u zijn besproken. Bij geringe afwijkingen kunnen wij u geadviseerd hebben om de inspanningstest over een jaar te herhalen.

Met uw inspanningstest heeft u een aantal maximale waarden behaald die in uw consultbrief zijn opgesomd. Wij zullen proberen de verschillende waarden zo begrijpelijk mogelijk uit te leggen.

Het maximale getrapte vermogen is uitgedrukt in een absoluut getal (totaal wattage in Watt) en een gestandaardiseerde maat: het totaal wattage gedeeld door uw lichaamsgewicht (behaald aantal in watt/kg). Deze maat zegt iets over de hoeveelheid uitwendige arbeid die iemand kan leveren.

De gouden standaard voor de lichamelijke fitheid van een persoon is de maximale zuurstofopname (behaald aantal in ml/min); het is een maat voor het aërobe inspanningsvermogen of conditie. Ook deze maat wordt gestandaardiseerd d00r de maximale zuurstofopname te delen door uw lichaamsgewicht (VO2 max in ml/kg/min). De conditie is het gecombineerde resultaat van erfelijkheid, talent en training en het maximale zuurstofopnamevermogen neemt af met de leeftijd. Met training en een actieve levensstijl kunt u een goede conditie onderhouden of opbouwen, ook op hogere leeftijd. Onderstaande referentiewaarden voor het zuurstofopnamevermogen worden gebruikt. 

De hartfrequentie neemt normaal gesproken toe van een rustige hartfrequentie in rust naar een hoge maximale hartfrequentie tijdens inspanning. De maximale hartfrequentie kan worden geschat met de volgende formules: 220 – leeftijd of 208 – (0,7 * leeftijd). Deze schatting is een grove maat en de door u behaalde maximale hartfrequentie tijdens de inspanningstest kan dan ook 20 slagen hoger of lager zijn dan de voorspelde waarde. De maximale hartfrequentie is sterk individueel bepaald en zegt niets over uw conditie; met andere woorden: een hogere maximale hartfrequentie staat niet gelijk aan een betere conditie. Als het hart niet goed functioneert of als de longen of spieren minder dan verwacht presteren, blijft de maximale hartslag wel lager. De hartfrequentie 3 minuten na inspanning is normaal gesproken met minimaal 50 slagen per minuut afgenomen. Een trage daling van de hartfrequentie na inspanning kan bijvoorbeeld duiden op overtraining.

Tijdens de inspanningstest hoort de bovendruk van de bloeddruk toe te nemen en de onderdruk ongeveer gelijk te blijven (dit wordt aangeduid met een normaal bloeddrukverloop tijdens inspanning). Het hart gaat harder pompen om meer bloed (en zuurstof) naar de spieren te vervoeren. Doordat de bloedvaten wijd open gaan staan blijft de onderdruk gelijk of kan deze zelfs iets dalen. Bij aderverkalking kunnen de bloedvaten niet goed uitzetten door de stuggere vaatwand en neemt de onderdruk bij inspanning toe.

Ademgasanalyse: zuurstofpols en ademminuutvolume

Door de toenemende vraag naar zuurstof door de spieren tijdens de inspanningstest, gaan de longen en het hart geleidelijk harder werken: de ademhaling wordt dieper en sneller om meer zuurstof op te kunnen nemen uit de lucht en de snelheid en kracht waarmee het hart pomp neemt toe om meer zuurstof naar de spieren te kunnen vervoeren. Dat de hoeveelheid bloed die het hart uitpompt (ook wel slagvolume genoemd) inderdaad toeneemt bij toenemende inspanning kan worden bepaald op basis van de zuurstofpols. De zuurstofpols is de hoeveelheid zuurstof die wordt opgenomen per hartslag. Een toename van de zuurstofpols met inspanning wordt gezien als een normaal beloop. Een lage zuurstofpols of daling van de zuurstofpols bij maximale inspanning kan een aanwijzing zijn voor een probleem van de hartspier, zoals hartfalen of vernauwing van een kransslagvat, en reden zijn voor verdere cardiologische analyse.

Het ademminuutvolume in liter per minuut weerspiegelt de diepere en snellere ademhaling bij inspanning en is de maximale hoeveelheid lucht die u per minuut heeft geventileerd. Deze waarde wordt meestal bereikt op of net vóór u uw maximale inspanning bereikt. Aan de hand van het longfunctieonderzoek vóór de inspanningstest is een voorspelling van de maximale waarde gemaakt. De ademreserve wordt berekend door deze voorspelde waarde te vergelijken met het behaalde maximale ademminuutvolume en uitgedrukt in een percentage. Normaal gesproken hebben de longen voldoende reservecapaciteit bij maximale inspanning (20-40%), dat wil zeggen dat de spieren vaak de beperkende factor van de inspanning zijn terwijl de longen nog wel dieper hadden kunnen gaan (bij zeer goed getrainde duuratleten kan de ademreserve afnemen tot enkele procenten omdat de spieren zo goed getraind zijn dat de longcapaciteit bijna volledig kan worden benut). Bij een duidelijk verlaagde ademreserve vormen de longen de beperkende factor van uw belastbaarheid, meestal door een longaandoening; echter kan ook een minder goed uitgevoerde longfunctietest een lage ademreserve opleveren (dit is dus het gevolg van een technische fout en géén teken van onderliggende ziekte). Een duidelijk verhoogde ademreserve kan een aanwijzing zijn voor een afgenomen hart- of spierfunctie. Tot slot drukken de ademequivalenten de relatie uit tussen de ventilatie en zuurstofopname en koolstofdioxideafgifte en is de perifere saturatie een maat voor de hoeveelheid zuurstof in het bloed (binding aan hemoglobine).

Ademgasanalyse: anaërobe drempel (omslagpunt)

In rust en bij rustige inspanning maken de spieren in ons lichaam energie vrij door de verbranding van koolhydraten en vetten met behulp van zuurstof. Dit aërobe proces kost tijd, waardoor het lichaam bij hogere inspanning en dus grotere vraag naar energie moet overschakelen naar een sneller systeem om energie vrij te maken: verbranding zónder zuurstof. Bij deze anaërobe verbranding komt echter melkzuur vrij, wat op den duur zal leiden tot verzuring van de benen. De overgang tussen de aërobe en anaërobe verbranding vindt tijdens de inspanningstest geleidelijk plaats. Het moment waarop de anaërobe verbranding moet bijspringen om aan de energiebehoefte van ons lichaam te kunnen blijven voldoen wordt de ‘eerste drempel’ of ‘aerobe drempel’ genoemd. In eerste instantie is ons lichaam in staat om het beetje melkzuur dat wordt geproduceerd te neutraliseren en hebben we geen last van het melkzuur. Bij toenemende inspanning zal steeds meer energie via de anaërobe verbranding worden geproduceerd en komt er een moment waarop het lichaam niet meer in staat is om al het melkzuur te neutraliseren. Dit is de ‘tweede drempel’, ‘anaërobe drempel’ of het ‘omslagpunt’: melkzuur begint op te hopen en zal binnen enkele minuten leiden tot het einde van de inspanningstest omdat de benen door de verzuring niet meer goed kunnen functioneren.

Door middel van training kan de maximale zuurstofopname worden verhoogd, maar met name ook de eerste en tweede drempel worden ‘opgeschoven’. Dat wil zeggen dat: 1) het systeem efficiënter wordt in het vrijmaken van energie met zuurstof, waardoor de anaërobe verbranding pas later hoeft in te schakelen en dus hogere inspanningen kunnen worden geleverd zonder aanmaak van melkzuur en 2) het lichaam beter in staat is om melkzuur te neutraliseren en dus hogere inspanning kan leveren zonder stapeling van melkzuur.

Trainingsschema

De hartfrequentie op de anaërobe drempel (anaerobe drempel HF (slagen/minuut)) kunt u gebruiken bij het opstellen van trainingsschema’s. In uw consultbrief zijn trainingszones geadviseerd op basis van hartslag voor fietsen en/of hardlopen. De vijf trainingsvormen die worden onderscheiden zijn hersteltraining (H), normale duurtraining (D1), vlotte duurtraining (D2), tempo-duurtraining (D3) en intervaltraining (zie onderstaande tabel).

Een goede verhouding tussen duur en intensiteit in training in de voorbereiding op een evenement is ongeveer 80% duurtraining (D1 en D2) en 20% intensiteitstraining (D3 en intervaltraining).

Bloedonderzoek

Hemoglobine is een bestanddeel van rode bloedcellen en vervoert zuurstof van de longen naar de organen, waaronder de spieren. Bij de spier wordt de zuurstof afgegeven om energie te kunnen leveren. Bij een te laag hemoglobinegehalte is er sprake van bloedarmoede; waarbij er vaak klachten van algehele vermoeidheid en afgenomen inspanningsvermogen ontstaan. Indien er sprake is van bloedarmoede helpt het MCV (Mean Corpuscular Volume; een maat voor het volume van de rode bloedcellen) bij het vaststellen van de mogelijke oorzaak, zoals een tekort aan ijzer of vitamine B12.

Het totale cholesterol is een gangbare maat om het cholesterolgehalte te meten. Vergelijkbaar met een langdurige hoge bloeddruk is een verhoogd cholesterolgehalte in het bloed slecht voor de binnenwand van de bloedvaten en verhoogd dit het risico op hart- en vaatziekten. Terwijl bij een hoge bloeddruk de wrijving van het bloed met de vaatwand schade veroorzaakt, is bloed met een hoog cholesterolgehalte irriterend voor de bekleding van de bloedvaten. Het “slechte” effect van cholesterol wordt voornamelijk veroorzaakt door het LDL-cholesterol. Het HDL-cholesterol daarentegen heeft een beschermend effect op hart- en bloedvaten. Het eten van verzadigde vetten zorgt voor verhoging van het slechte LDL- en totale cholesterol, terwijl met een goede gevarieerde voeding het cholesterolgehalte tot wel 15% kan worden verlaagd. Soms komt een verhoogd cholesterolgehalte in de familie voor (genetisch) en hebben leefstijl/dieetveranderingen onvoldoende effect. Indien nodig kunnen medicijnen (de zogenaamde ‘statines’) wordt overwogen om het risico op hart- en vaatziekten te verminderen. Voor meer informatie, kijk op: www.hartstichting.nl/risicofactoren/hoog-cholesterol.

De volgende referentiewaarden voor het bloedonderzoek worden gehanteerd:

Hartelijk dank voor uw bezoek en sportieve groet!

CWZ afdeling sportgeneeskunde
Sportartsen  I.T.J. (Irene) Hendriks, R.H.M. (Rob) Vesters, H.M. (Hilde) Joosten-Sanderse
Sportartsen in opleiding  Dineke Veeneman, Jeroen Mooren, Stijn Elbers, Rik Molenaars, Eline Thijssen